Harten-Koning
Boven het hoofd van de gekruisigde Jezus hing de reden van zijn veroordeling: Jezus, koning van de Joden, in maar liefst drie talen: het Hebreeuws, en de twee wereldtalen van toen, het Grieks en het Latijn. Over die tekst was enige herrie geweest, maar Pilatus had alle kritiek van tafel geveegd: 'Wat ik geschreven heb, blijft geschreven' (Joh. 19,19-22). Jezus had tijdens zijn ondervraging immers zijn koninklijke pretenties toegegeven (Lc. 23,3; Joh. 18,37).
Ook in hoofde van Pilatus moest een koning over de nodige macht beschikken om voor zijn volk te kunnen zorgen en vijanden van het lijf te houden. Toen hij Jezus daar voor zijn rechterstoel zag staan, beschuldigd van koninklijke ambities en opruiing tegen de keizer (Lc. 23, 2+5), had hij zo zijn twijfels. Hij kon zich die man niet voorstellen als een koning-hoog-op-zijn-paard omringd door legerscharen. Naar het schijnt was hij een week eerder op een ezeltje in Jeruzalem aangekomen. Het was dan ook erg dom van die Jezus om tijdens zijn proces toe te geven dat hij koning was. Dat was vragen om de doodstraf. 'Zot zijn doet geen zeer' moet Pilatus gedacht hebben toen hij als reden van de veroordeling 'Koning van de Joden' opschreef.
Op Golgota vonden ze het ook een belachelijke bedoening. De overheidsinstanties van ambtswege aanwezig, de soldaten die Hem wijn te drinken gaven, en zelfs een medegeëxecuteerde... ze konden het niet laten om met het zogenaamde koningschap van die kruishanger de spot te drijven: "Als Gij dan toch koning zijt, begin dan maar met uzelf te redden..." (Lc. 23,35-39). Hoe kun je koning zijn als je geen respect kunt afdwingen? Hoe kun je voor anderen zorgen als je nog niet eens voor jezelf kunt zorgen?
In dat eenstemmig koor klinkt één tegenstem: "In ons geval is dat terecht... maar Hij heeft niets verkeerds gedaan... Vergeet mij niet, Jezus, wanneer U in uw Koninkrijk komt" (Lc. 23,41-42). In die 'koning van niks' erkent de tweede moordenaar het ware koningschap van Jezus. Die erkenning valt niet toevallig samen met de erkenning van eigen schuld. Bekering breekt zijn hart open voor de goddelijke werkelijkheid die incognito schuil gaat achter dat menselijk wrak aan het kruis. Zo ontsluiert een moordenaar voor ons het geheim achter het koningschap van Christus: Gods koningschap laat zich slechts kennen aan wie kijkt met de ogen van zijn hart. God als de incognito Harten-Koning!
Harten-Koningschap heeft niets met macht te maken, maar alles met 'gezag'. Een woord van dezelfde stam als 'gezeggen'. De vraag waar het in ons leven om draait, is: door wie laat ik mij gezeggen? Door hen die het in deze wereld voor het zeggen hebben? Opportunistisch kiezen voor de machtigen?
Of laat ik mij gezeggen door mijzelf? En dan bedoel ik niet alleen: altijd en overal eigen belangen en wensen achternalopen. Maar ook: in doen en laten zijn eigen normen hanteren; geen kwaad doen om zich van een goed plaatsje in de hemel te verzekeren; goed doen, maar zonder echt de handen vuil te maken, een aalmoes geven van zijn overvloed bijvoorbeeld.
Of laat ik mij gezeggen door het voorbeeld van Jezus die consequent koos voor solidariteit met de kleinen, en dat tot het bittere einde toe?
In de bekende parabel over het Laatste Oordeel (Mt. 25,31-46) scheidt de Mensenzoon die ook daar als een koning wordt voorgesteld, de schapen van de bokken op basis van: 'Wat je voor één van de minste broeders van Mij hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan'. Onze Harten-Koning rust blijkbaar niet zolang er nog iemand in nood is. Al te gemakkelijk gunnen zijn volgelingen - wij dus - zichzelf een gerust geweten zolang ze geen vlieg kwaad hebben gedaan. Waar Híj van wakker ligt - en waar wij dus van zouden moeten wakker liggen -is: wat voor goeds kan er worden gedaan voor hen die zoveel goeds moeten missen?
Durf ik mij écht laten gezeggen door het heil, het belang, de behoeften van onze incognito-Harten-Koning zoals die zich door de ogen van het hart laat herkennen in de persoon van de dakloze, de drugverslaafde, de vluchteling, de illegale vreemdeling?
Liggend in onze luie televisiezetel lopen wij dat slag van mensen gegarandeerd niet tegen het lijf. Wij maken van ons christen-zijn een leugen als we ons niet afvragen naar wie en naar wat het hart van onze Harten-Koning op vandaag in de allereerste plaats uitgaat. Met andere woorden, het is onze elementaire christelijke plicht om onze nek uit te steken voor de minsten van Zijn broeders, om, zoals Hij, harten open te breken - al wordt dat niet altijd door iedereen in dank afgenomen.
Ooit was er Iemand die dat wel consequent heeft gedaan. En ze hebben Hem erom aan een kruis geslagen. Van op dat kruis stak Hij nog zijn reddende hand uit naar diegene die zijn hart voor Hem opende: "Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs" (Lc. 23,43). Christus-Koning, onze Harten-Koning.
Marc Christiaens o.p.
Info: De Kerk heeft van Christus' koningschap een hoogfeest gemaakt. Dat is nog geen eeuw geleden (in 1925). In het Italië van na de eerste wereldoorlog had Mussolini de Kerk beetje bij beetje haar maatschappelijke machtspositie ontnomen. Hierover behoorlijk geïrriteerd schreef paus Pius XI een encycliek om de machthebbers eraan te herinneren dat Christus de koning van het heelal is en blijft, en dat alle macht, ook de wereldlijke, van Hem afkomstig is en aan Hem ondergeschikt. Jaarlijks zou de katholieke Kerk Christus' koningschap herdenken. Het instellen van dit feest had iets van een mobilisatie van de christenheid, iets van een waarschuwing aan het adres van de wereldlijke machten om de kerkelijke autoriteit niet uit het publieke leven te bannen.
Een Kerk, die Christus' koningschap aanwendt als een middel om haar eigen machtspositie veilig te stellen, is - God zij gedankt - onze Kerk niet meer.