We horen iedere week een evangelieverhaal. Meestal zijn we ons weinig bewust dat elke evangelist verhalen neerschreef ten gebruike van zijn eigen christelijke gemeenschap. Opdat ze – zoals ook hier iedere zondag gebeurt – voorgelezen zouden worden in de zondagse eucharistie, tijdens de woorddienst van de wekelijkse mis. Met hun verhalen wilden de evangelisten enthousiast en gelovig vertellen over Jezus. 0ver wie hij was. Over wat hij gezegd en gedaan had. Over wat er uiteindelijk met hem gebeurd was. Vandaag gaat het evangelie precies over die vraag: wie is die Jezus toch?
Jezus is met zijn leerlingen in het uiterste noordoosten van Israël aanbeland, na een lange reis vanuit Jeruzalem. Op die reis hebben zijn leerlingen mogen ervaren en ontdekken hoe hij leeft en denkt. Nu wil Jezus naar Jeruzalem terug en vindt hij het de hoogste tijd om de kwestie van zijn identiteit met zijn leerlingen te bespreken. Hij doet dat door twee vragen te stellen. Hij begint met de algemene vraag wie de ménsen zeggen dat hij is. En daarna wordt hij heel persoonlijk tegenover de leerlingen: ”En jullie? Jullie hebben mij al een tijdje bezig gezien, jullie hebben gehoord wat ik te zeggen heb – welnu, wie zeggen jullie dat ik ben?” Dergelijke vraag is geen vraag in het algemeen, het is geen vraag naar bv. gegevens die je tegenwoordig op de burgerlijke stand terugvindt (geboortedatum en plaats, geslacht, foto, huidige verblijfplaats enz.) Als Jezus aan de leerlingen vraagt: “Wie ben ik?”, dan vraagt hij niet naar dergelijke gegevens, maar eigenlijk zegt hij: “Wat betéken ik voor jou?” Als je daarop een antwoord wil geven, moet je ook jezelf wel willen prijsgeven.
Op de eerste vraag antwoorden de leerlingen wat ze hier en daar hebben opgevangen bij de mensen. Die populaire opvatting vereenzelvigt Jezus met enkele hoogstaande en vereerde profeten uit het verleden: Elia, Jeremia, Johannes de Doper. Reuzen van de Joodse godsdienst. In elk geval plaatsen de mensen hem op dat hoge niveau. Maar ja, de mensen, ze zeggen zoveel en ze hangen zo gemakkelijk hun huik naar de wind. Met eenzelfde heftigheid zullen ze straks zijn executie, zijn kruisiging eisen...
Op de tweede vraag, namelijk die aan de leerlingen persoonlijk, is het alleen Simon Petrus die antwoordt. Zoals altijd onstuimig, de man met de grote mond en het kleine hart. Letterlijk zegt hij: “Gij zijt de Messias (of de Christus), de Zoon van de levende God”. Inderdaad, een mondvol, waar hijzelf nauwelijks de draagwijdte van snapt. God heeft jou dat in de mond gelegd, zegt Jezus. Maar gelukkig, de grote woorden zijn eruit. “Messias” en “Zoon van de levende God”. Dàt betekent Jezus voor hen en voor ons. Hij zal ons en onze wereld redden, hij zal recht en vrede brengen. Op een manier die de mensen – in moeilijke levensomstandigheden, onder vreemde bezetting – toen niet verwacht hebben, en ook wij nu niet. Namelijk als iemand die dienstbaar is ten einde toe, tot in de uiterste consequentie. En even belangrijk, het is God zelf die daarin openbaar wordt.
Daarna gebeurt iets vreemds. Het is nu de beurt aan Jezus die zegt wie Simon voor hem is en zal zijn. Hij geeft hem namelijk de naam Petrus, dat is Grieks voor ‘rots’. Dat staat hier niet symbool voor hard en onwrikbaar maar voor veilig en betrouwbaar. Simon benoemt zichzelf niet als ‘Petrus’, hij ontvangt zijn benaming-benoeming, zoals iedereen van ons zijn of haar naam ooit heeft gekregen. Uiteindelijk zijn het de anderen die mijn identiteit, datgene wat ik voor hen beteken, mee vorm geven. Petrus, rots, veiligheid. Die naam is de link met de allereerste kerkgemeenschappen, maar ook met allen die nu overal ter wereld Jezus Messias navolgen. Petrus is een teken van eenheid maar tegelijk blijft hij gebonden aan wat Jezus heeft gezegd en gedaan. Hij is wel de steenrots, maar de Kerk is van Christus. In Petrus moet alleen duidelijk worden wat het betekent volgeling van Jezus Christus te zijn. En dat is dienstbaarheid. Vandaar dat de pausen, de opvolgers van Petrus, “dienaar der dienaren” worden genoemd. Sommigen waren dat echt, anderen hebben er een machtsspel van gemaakt. En ja, Petrus zelf heeft zich ook eens wankelbaar getoond op het moment van grote nood. Hij heeft Jezus verloochend.
Om de bekoring van het machtsspel zoveel mogelijk uit te schakelen, gebruikt Jezus het prachtige beeld of het symbool van de sleutels. Hij baseert zich daarvoor op de profeet Jesaja. In de eerste lezing horen we hoe de Heer een corrupte en arrogante hoge functionaris ontslaat, en de sleutelmacht geeft aan iemand die als een vader zal zijn voor de inwoners van Jeruzalem en zijn macht zal gebruiken ten dienste van het volk. Zo krijgt Petrus van Jezus de verantwoordelijkheid om een betrouwbare dienaar te zijn die past op het huis van zijn meester.
We hebben een mooi woord in het Nederlands: sleutelfiguren. We weten precies welke beleidsmensen, zowel in de samenleving als in de Kerk, de echte sleutelfiguren zijn. We zien het verschil tussen politici en kerkleiders die macht uitoefenen louter voor eigen gewin of gewoon om machtig te zijn en te blijven, en anderzijds degenen die echt toegewijd zijn, de dagelijkse zorgen van de mensen kennen en delen, en er willen voor werken.
Laten we bidden dat ook wij, daar waar we sleutels hebben ontvangen, goed voor elkaar zouden zorgen.